Er is heel wat over te lezen (af en toe zo technisch dat je er als leek schele hoofdpijn van krijgt

), vooral vergelijking van de twee technieken op betrouwbaarheid i.v.m. met het vaststellen en zo vroeg mogelijk opsporen van glaucoom.
Niet iedere MS-/CCSVI-er heeft een afwijkende OCT-uitslag, zelfs niet als de MS-/CCSVI-er duidelijk problemen met de ogen heeft. Hoeveel er dat zijn, weet ik niet, maar ik heb een OCT gezien van een MS-/CCSVI-er met vergevorderde beperkingen in het functioneren, ook van de ogen waaronder letterlijk tunnelvisie, heen en weer schietende ogen, scheel zien, druk op de ogen, wazig zien, slecht kunnen focussen. Na het dotteren van de jugulars is het zicht verbeterd, OCT bleef eender (geen dunnere stukjes of andere afwijkingen, evenmin op alle andere oogtesten).
Als de meeste MS-/CCSVI-ers dunnere stukjes op hun retina hebben dan kan het een eenvoudige en niet ingrijpende test zijn die voor en na behandeling gedaan kan worden om te zien of behandeling objectief veranderingen in de retina oplevert. Wat concludeert men daar dan uit?
Het lijkt er dan op toch dat bij de mensen met een retina met dunne plekjes dat hun CCSVI letterlijk of figuurlijk drukt op de optische zenuw waardoor de retina minder signalen en/of doorbloeding en dus dunne stukjes krijgt? Zegt de hoeveelheid en hoe dun de plekjes geworden zijn iets over de CCSVI? Na behandeling zou dan die letterlijke of figuurlijke druk op de optische zenuw minder of weg moeten zijn met als resultaat dat de retina de dunne stukjes gaat/kan herstellen? Is dan ook het zicht verbeterd?
De oogspecialist die ik gesproken heb (een echte rot in het vak met veel publicaties op zijn naam en veel onderzoeks- en onderwijservaring, zei men), vond het allemaal reuze-interessant, maar wist er onvoldoende van om er iets zinnigs over te durven zeggen. Drukdrukdruk, geen tijd en gelegenheid om zich ook nog eens in MS-ers te gaan verdiepen (zo bot zei hij dat niet, maar het kwam er wel op neer).