European Committee for Treatment and Research In Multiple Sclerosis
Chronische cerebro-spinale veneuze
insufficiëntie is een onwaarschijnlijke oorzaak van multiple sclerose
B. Yamout, A. Herlopian, Z. Issa, R.H. Habib, A. Fawaz, J. Salameh, H. Wadih, H.
Awdeh, N. Muallem, R. Raad, A. Al-Kutoubi (Beiroet, Libanon)
Inleiding: Chronische cerebro-spinale veneuze insufficiëntie (CCSVI)
als gevolg van extracraniële aderlijke vernauwing (EVS, Extracraniële Vaat Stenose,
red.) werd voorgesteld als mogelijke oorzaak van multiple sclerose.
Methode: in dit onderzoek voerden wij selectieve extracraniële
aderlijke angiografie (SV, selective venography, red.) uit bij 42 patiënten met
MS in de beginfase (EMS): clinical isolated syndrom (CIS) of relapsing remitting
MS (RRMS) korter dan 5 jaar en in een verdere fase (LMS): RRMS langer dan 10
jaar. Wij bekeken ook opnieuw de beschikbare MRI - en klinische gegevens van de
terugvallen in patiënten met gedocumenteerde EVS.
Resultaten: EVS was aanwezig in 7/29 (24%) patiënten met
EMS (Early MS, CIS of recente RRMS, dus korter dan 5 jaar, red.) en in 12/13 (92%)
patiënten met LMS (Late MS, langlopende RRMS, dus langer dan 10 jaar, red.), een
hoogst significant statistisch verschil (p<0,0001). Slechts 3/42 (7%) patiënten
(allen in de groep LMS) had 2 vaatvernauwingen, terwijl de rest slechts 1 vaatvernauwing
had. EVS in de CIS-groep was 9% en 33% in RRMS van minder dan 5 jaar ziekteduur.
De belangrijkste factor bij het bepalen van EVS was ziekteduur: gemiddeld 9,4 ±
6,8 jaar bij19 patiënten met EVS vergeleken met 3,2 ± 4,1 bij patiënten zonder EVS
(p<0,005), wat significant bleef na het controleren van leeftijd bij de aanvang
van de ziekte en sexe (p<0,002). Binnen de groep van EMS hadden de patiënten
met (n=7) en zonder (n=22) EVS een ongeveer gelijke EDSS (1,43 ± 2,13 en 0,8 ± 0,008,
p=0,85) en ziekteduur (gemiddeld 2,1 en 2,4 jaar, p=0,521), wat een vergelijkbare
ernst van de ziekte veronderstelt. De 7 patiënten met EMS met vernauwing hadden
een totaal van 14 terugvallen (relapses) sinds het begin van de ziekte. Er kon geen
duidelijke correlatie gevonden worden tussen de plaats van EVS en anatomische lokalisatie
van de terugval. Een totaal van 97 ruggengraat- en hersen-MRI's vanaf het begin
van de ziekte van alle 19 patiënten met stenose werden opnieuw bekeken. Opnieuw
kon geen duidelijke correlatie m.b.v. contrastvloeistof gevonden worden tussen de
plaats van de laesies en de plaats van EVS.
Conclusie: CCSVI is een onwaarschijnlijke oorzaak van MS aangezien
het niet aanwezig is in de meeste gevallen in de eerste stadia van de ziekte en
bij slechts een minderheid van MS-patiënten betreft het meer dan 1 extracraniële
ader. Het zal waarschijnlijk een recent secundair fenomeen zijn, mogelijk gerelateerd
aan chronische ziekte van het centrale zenuwstelsel en atrofie (afname van weefsel-
of orgaanmassa. Er zijn twee soorten atrofie: numerieke atrofie (afname van het
aantal cellen) en eenvoudige atrofie (afname van de celfunctie), red.).
Bron:
Abstract ECTRIMS
Naar het ECTRIMS overzicht.
|