Diagnose en behandeling van CCSVI
Deze informatie kan helpen een goed afgewogen keuze voor een diagnose-
en/of behandelcentrum te maken. Vorig jaar rond deze tijd was er nog
weinig bekend over de aandoening CCSVI en dus was er ook geen
mogelijkheid voor diagnose en behandeling. Inmiddels zijn er
verscheidene centra die zich ook met CCSVI bezighouden. CCSVI.nl ziet
het als haar taak om zo goed en objectief mogelijk informatie te geven
en de patiënt daardoor een houvast te bieden bij het maken van deze
keuze.
Diagnose
Het is belangrijk om te weten dat het niet geoorloofd is om "zomaar" een
behandeling te starten. Zeker als het gaat om een zogenaamde invasieve
(=binnendringende) behandeling waarbij de integriteit van het menselijk
lichaam wordt geschonden. Het gebruik van een katheter bijvoorbeeld die
via de lies het lichaam binnengebracht wordt, is een invasieve (be)handeling.
Er moeten duidelijke aanwijzingen zijn dat er iets mis is en
belangrijker nog, dat de behandeling voor de patiënt ook daadwerkelijk
zinvol is en dat de risico's aanvaardbaar zijn vergeleken met de
voordelen. Om de patiënt te beschermen tegen onnodige en misschien wel
gevaarlijke (be)handelingen wordt in elk ziekenhuis een ethische
commissie ingesteld. In deze commissie zitten verschillende
onafhankelijke leden uit verschillende disciplines. Een behandeling voor
CCSVI dient de goedkeuring te hebben van deze ethische commissie. Eén
van de voorwaarden van de ethische commissie kan bijvoorbeeld zijn om de
behandeling onderdeel te laten uitmaken van een onderzoeksprogramma,
zodat niets aan het toeval en eventuele willekeur overgelaten wordt.
Om duidelijke aanwijzingen te krijgen dat een behandeling nut heeft of
zelfs nodig is, zal een centrum eerst niet-invasieve middelen gebruiken
voor de diagnose, zoals:
- Echo-Doppler
- MRI ingesteld op venenonderzoek: Magnetic Resonance Angiography
(MRA) of Magnetic Resonance Venography (MRV), eventueel MRI
stromingsmeting
- Computed Tomography Angiography (CTA)
Sommige behandelaars gebruiken ook minimaal invasieve middelen zoals:
Op dit moment concentreert het CCSVI-onderzoek zich vooral op de
Jugularis (halsader) en de Azygos (borstader). Er zijn waarschijnlijk
ook andere aderen betrokken bij MS, zoals de sinussen (diep gelegen
aders in het brein), maar er zal meer onderzoek nodig zijn om een beeld
te krijgen welke aderen en hoe deze te onderzoeken en/of te behandelen
zijn.
Voor een goede diagnose van CCSVI is op zijn minst een
Echo-Doppler-onderzoek nodig. Hierbij worden de aders en de
bloeddoorstroming van de aders zichtbaar gemaakt. Als gebruik gemaakt
wordt van Color-Doppler kan men het bloed dat naar het brein toegaat
(door de arteriën of slagaders) rood laten kleuren en het bloed dat van
het brein naar het hart terug gaat (venen of aders zoals de Jugularis)
blauw laten kleuren. Als het bloed door problemen in de aders ( zoals
door vernauwing, membraan, kleppen) de neiging heeft om terug te stromen
(reflux) zal het normaal blauw kleurende afvoerbloed soms rood kunnen
kleuren. De oorzaak voor deze reflux kan CCSVI zijn. Het
Doppler-onderzoek moet uiterst nauwkeurig worden uitgevoerd. Zowel in
een liggende als in een zittende positie. De werking van de kleppen in
de Jugularis kan alléén met Doppler goed zichtbaar worden gemaakt.
Echo-Doppler is zonder risico of bijwerkingen, het ergste wat de patiënt
overkomt, is wat koude gel op de huid van de hals. Het "bereik" van een
Echo-Doppler-onderzoek is tamelijk beperkt, van net onder de schedel tot
aan het sleutelbeen.
Een MRI-scan met contrastvloeistof is een aanvulling op de Echo-Doppler.
Hiermee zijn ook de aderen binnen de schedel zichtbaar te maken.
Daarnaast leveren de MRI-beelden een goed beeld op van Multiple Sclerose
in de hersenen en ruggenmerg. Indien men later een behandeling
ondergaat, dient de MRI-scan van het diagnosetraject ook als een
0-meting die later vergeleken kan worden met een scan van na de
behandeling om het effect van de behandeling op MS-laesies duidelijk te
maken. Voor een goede CCSVI-diagnose is een MRI noodzakelijk. Een
MRI-scan is bijna zonder risico’s. Het contrastmiddel kan soms een
allergische reactie uitlokken.
Uitgaande van de meest moderne MRI-technieken zijn er 5 manieren om het
hoofd en de nek te scannen voor CCSVI. Voor de duidelijkheid hebben we
de technische uitleg
apart gezet.
In de meeste centra zullen niet alle manieren gebruikt worden, omdat dit
te veel tijd kost.
Naast MRI wordt sinds kort ook de CT-scanner gebruikt. In tegenstelling
tot de MRI-scanner maakt een CT-scanner gebruik van Röntgenstraling, die
niet ongevaarlijk is. Een verhoogde blootstelling aan Röntgenstraling is
een risico voor de gezondheid. Tegenwoordig gebruiken moderne
CT-scanners een lage dosis straling, in het Engels heet dat low-dose CT.
Een CT-scanner wordt mede bepaald door het aantal "slices" (plakjes). Zo
zijn 128 en 256 slice scanners veel sneller en leveren voor de patiënt
veel minder straling op (ze vallen dan ook onder de "low dose CT's") dan
de oudere 16 slice scanners (geen low dose CT).
Om de aders goed zichtbaar te maken, gebruikt men evenals bij een
MRI-scanner een contrastmiddel, maar wel een ander.
Het voordeel van CTA is dat de beelden van bloedvaten veel nauwkeuriger
zijn dan die van een standaard MRI of Echo-Doppler. Veel mensen
ondergaan CTA in plaats van een conventioneel katheter angiogram. Het
CTA-onderzoek duurt veel korter en is prettiger dan een MRI-onderzoek,
omdat het contrastmiddel via een ader in de arm wordt geïnjecteerd en
niet via de lies. Er is een risico op een allergische reactie op het
contrastmiddel. De nierwerking moet goed zijn om het contrastmiddel goed
te kunnen uitplassen. Ook is er zoals gezegd een stralingsrisico.
Behandeling
Bij behandeling gebruikt men katheter angiografie: via de lies brengt
men een buigzaam buisje (een katheter) in een groot bloedvat. Via het
vaatstelsel wordt daarna de katheter naar de plaats gebracht die
onderzocht moet worden, bijvoorbeeld de Azygos ader. Door het katheter
wordt daarna contrastvloeistof ingespoten op die plek. Een zogenaamde
fluorescoop neemt de bewegende beelden op, die later afgespeeld kunnen
worden. Een fluorescoop is niets anders dan een Röntgenbron aan de ene
kant van het lichaam en een Röntgen beeldversterker met een CCD
videocamera aan de andere kant van het lichaam van de patiënt. Hiermee
wordt de patiënt doorgelicht op het moment dat het contrastmiddel
ingespoten wordt. Met katheter angiografie is uiterst nauwkeurig een
vernauwing op te sporen waarna een behandeling uitgevoerd kan worden met
een zogenaamde dilatatie- of dotterballon. Dit ballonnetje wordt door
het katheter gevoerd tot precies op de plaats van de vernauwing en
opgeblazen tot soms wel 12 keer de normale luchtdruk. Hierdoor wringt
het ballonnetje de ader open. Na het verwijderen van het ballonnetje zal
in de meeste gevallen de ader wijder blijven. In een enkel geval zal de
ader toch weer zijn oude vorm aannemen of zelfs meer kunnen vernauwen.
In dat geval kan men nogmaals dotteren of is het nodig een stent te
plaatsen (een metalen hulsje dat zich uitzet tegen de vaatwand en deze
door veerkracht open houdt).
Conclusie
Samenvattend kunnen we zeggen dat met de kennis van dit moment het
gebruik van Echo-Doppler, MRI en CT samen de beste kans biedt op een
optimaal inzicht in de afvoeraderen van hoofd en wervelkolom. Bij het
gebruik van een CT-scan moet men erop letten dat dit een zogenaamde
low-dose CT-scanner is (128 slice of meer) vanwege het stralingsrisico.
Zie ook Rapportage
|