European Committee for Treatment and Research In Multiple Sclerosis
De endovasculaire behandeling van
chronische cerebrospinale veneuze insufficiëntie in multiple sclerose. Een longitudinaal
proefonderzoek
P. Zamboni, R. Galeotti, B. Weinstock-Guttman, G. Cutter, E. Menegatti, A.M. Malagoni,
D. Hojnacki, M. Dwyer, N. Bergsland, M. Hiennen-Brown, A. Salter, C. Kennedy, I.
Bartolomei, F. Salvi, R. Zamboni (Ferrara, Italië; Buffalo, Birmingham, V.S.; Bologna,
Italië)
Achtergrond: chronische cerebrospinale veneuze insufficiëntie (CCSVI)
is een vasculair beeld dat wordt gekenmerkt door veel stricturen ter hoogte van
de belangrijkste extracraniële cerebro-spinale aderlijke afvloeiingsroutes die zich
in normale aderlijke drainage kunnen mengen.
Doelstelling: evalueren veiligheid en tolerantie van minimaal invasieve
endovasculaire behandeling (EVT) voor CCSVI geassocieerd met MS gebruik makend van
MRI, klinische en hemodynamische metingen.
Methode: wij ontwierpen een open-label onderzoek, MRI-blinded,
gerandomiseerd, bij twee onderzoekscentra, met EVT interventie parallelgroep, gedurende
12 maanden (EVTMS). Van 16 RRMS-patiënten die op hemodynamische aderlijke anomalieën
werden onderzocht, stemden 15 (8 uit Italië en 7 uit Buffalo) in met participatie
in het EVT -onderzoek met mogelijke interventie (EVTMS). Er werden 8 gezonde proefpersonen
overeenkomstig in leeftijd en geslacht toegevoegd (HC), 4 uit Italië en 4 uit Buffalo.
Alle opgeroepen patiënten hadden CCSVI en ondergingen ziektewijzigende therapie.
De helft van de cohort (directe behandelingsgroep [IEVT], 4 uit Buffalo en 4 uit
Italië) werd willekeurig geselecteerd om de procedure EVT (in Italië) onmiddellijk
na het onderzoek te ondergaan en de andere helft (vertraagde behandelingsgroep [DEVT])
kreeg na 6 maanden de behandeling. De EVT-procedure bestond uit selectieve venografie
aangevuld door ballondilatatie (PTA) als significante vernauwingen werden aangetroffen.
Alle patiënten werden geëvalueerd bij 0, 3, 6, 9 en 12 maanden met echografie, MRI
(alleen op 0, 6 en 12 maanden) en klinische onderzoeken.
Resultaten: er waren geen ernstige ongunstige gebeurtenissen tijdens
het onderzoek behalve één tijdelijk vaso-vagal syndroom (flauw voelen/vallen, uitgelokt
door een vasculaire stimulatie door de hersenzenuw, red.) ongeveer een uur na interventie.
Eén proefpersoon in de DEVT-groep viel af bij 6 maanden follow-up. Drie HC (gezonde
controlepersonen) deden niet mee aan de follow up. Restenose kwam in 29% van de
studiecohort voor na interventie (2 in DEVT op 3 maanden, 1 in DEVT op 6 maanden
en 1 in IEVT bij de follow-up van 12 maanden). Er waren geen significante verschillen
tussen de 2 groepen voor MRI en klinische uitkomsten bij de 6 maanden follow-up
na de interventie . Er was een significante daling (p=0.0227) van het aantal T2-laesies
vanaf de nulmeting tot aan de 6 maanden na de interventie in de DEVT-groep. Geen
significante verergering in gemiddelde verandering voor andere MRI en klinische
metriek (functie die de afstand tussen elk tweetal elementen van een verzameling
definieert, red.) werd waargenomen in beide groepen in de follow-up.
Conclusies: de behandeling met PTA (dotteren) werd veilig en goed
getolereerd. Het percentage restenose was laag: 0% in AZY en 29% in IJV. Verder
en omvangrijker onderzoek is nodig om het effect van EVT voor CCSVI in MS vast te
stellen.
Bron:
Abstract ECTRIMS
Naar het ECTRIMS overzicht.
|