European Committee for Treatment and Research In Multiple Sclerosis
Geen bewijs van CCSVI in klinisch geïsoleerd syndroom (CIS)
wat duidt op mogelijk multiple sclerose
C. Baracchini, P. Perini, M. Calabrese, F. Causin, F. Farina, F. Rinaldi,
P. Gallo (Padua, Italië)
Achtergrond: een complex scenario van afwijkingen van
de cerebro-spinale aderlijke afvoer "chronische cerebro-spinale veneuze
insufficiëntie" (CCSVI) geheten, is gerapporteerd bij patiënten met
multiple sclerose (MS). De echografische criteria van CCSVI omvatten
terugvloeiing in de diepe hersenaders en/of de interne hals- (IJV's) en
werveladers (VV's), vernauwing van IJV's, geen stroming in de IJV's en
vertebrale aders en een omgekeerde reactie van de aderlijke drainage van
de hersenen in houding. CCSVI is voorgesteld als de oorzaak van MS,
nochtans is tot nu toe geen prevalentie van CCSVI bij het klinische
begin van MS gepubliceerd. Om een mogelijk oorzakelijk verband tussen
CCSVI en MS aan te tonen, deden wij extra- en transcraniële
kleurgecodeerde aderlijke echografieën (ECCvS, TCCvS) bij mensen met een
klinisch geïsoleerd syndroom (CIS) wat duidt op mogelijk MS.
Methoden en technieken: 50 patiënten met CIS, wat duidt
op mogelijk MS, met aantoonbare ruimtelijke verspreiding van laesies ("possible"
(=mogelijk) MS, pMS) werden toegelaten tot het onderzoek. Alle patiënten
ondergingen een volledig gedetailleerd diagnostisch programma met
inbegrip van onderzoek van de hersenvloeistof, MRI van hersenen en
ruggengraat met gadolinium (contrastvloeistof, red.), ECCvS en TCCvS. De
patiënten met abnormale ultrasone resultaten ondergingen selectieve
venography (VGF) . Gezonde individuen (HC, healthy controls, red.) en
patiënten met tijdelijk geheugenverlies (TGA) vormden onze
controlegroepen.
Resultaten: gemiddelde leeftijd van pMS was 33,0+/- 8,5
jaar, 35 (70%) vrouwen, EDSS 1,6+/- 0,5. Bij aanvang waren 27 (54%)
personen mono-symptomatisch. Tweeënveertig personen (81%) hadden IgGOB
(IgG oligoclonale banden) in het hersenvocht. TCCvS was normaal in alle
pMS-patiënten. Er werden afwijkingen met ECCvS gevonden in 26 van de 50
(52,0%) pMS-patiënten, in 32% van de HC en in 68% van de TGA-patiënten.
Acht van de 50 pMS-patiënten (16,0%) voldeden aan de criteria voor
CCSVI: 6 werden geclassificeerd als Type C, één als Type B, één als type
A en niemand als Type D. Bij al deze patiënten werd een VGF uitgevoerd,
behalve bij 1 persoon die paroxysmale supraventriculaire tachycardia
(vorm van terugkerende hartkloppingen, red.) ontwikkelde en waarbij het
onderzoek werd gestaakt. De venografie was normaal bij 6 patiënten en 1
patiënt had hypoplasia (onderontwikkeld of incompleet weefsel of orgaan,
red.) van de rechter IJV.
Conclusies: onze bevindingen steunen de hypothese niet
dat verstoppingen in hersenaders een oorzakelijke rol spelen in de
pathogenese (ontstaan, ontwikkeling en verloop van een
aandoening/ziekte, red.) van MS.
Bron:
Abstract ECTRIMS
Naar het ECTRIMS overzicht.
|