Verschillende benaderingen van toegepaste wetenschap voor
het begrijpen en behandelen van MS, een Open Brief aan Mark Freedman.
Door DIRECT-MS, dinsdag 7 december 2010
Beste Mark,
Ik kreeg onlangs een kopie doorgestuurd van een e-mail die u naar één
van uw patiënten over het vraagstuk CCSVI had verzonden. Ik werd niet
verrast door uw standvastige overtuiging dat CCSVI onzin is, maar was
wel lichtjes beduusd door uw overdreven gezichtspunt dat iedereen die
denkt dat CCSVI-behandeling van waarde kan zijn niets anders is dan een
uitzinnig sektelid. Ik was ook enigszins verrast dat u mijzelf noemde,
maar was blij dat u de belangrijke vraag stelde: "wie ben ik om
het woord van de vele zelfbenoemde deskundigen die deze waanzin voeden
zoals de stenendokter Embry wiens levenslange studie van levenloze
voorwerpen hem de wijsheid gegeven heeft om commentaar op dergelijke
complexe kwesties te leveren?"
U heeft gelijk dat mijn primaire wetenschappelijke onderzoekactiviteit
in de afgelopen 42 jaar om levenloze rotsen, voornamelijk in de Canadese
Noordpool Archipel, heeft gedraaid. Ik stuur u graag enkele van mijn
gepubliceerde geologische papers mocht u erin geïnteresseerd zijn.
Ik moet u erop wijzen dat het niet mijn geologisch onderzoek is geweest
wat mij "de wijsheid" gegeven heeft complexe kwesties over multiple
sclerose te becommentariëren. Mijn kennis over MS haalde ik uit
duizenden wetenschappelijke papers en talloze samenvattingen over MS en
verwante onderwerpen (bv. voeding, auto-immuniteit in het algemeen en
recenter vasculaire kwesties). Mijn jacht op wetenschappelijke kennis
met betrekking tot MS wordt gedreven door de wens zeker te zijn dat mijn
zoon alles doet wat hij kan om de progressie van zijn MS te verhinderen.
Ik wil benadrukken dat ik probeer ervoor te zorgen dat bij om het even
welke geschreven commentaren van mij over MS, vooral aanbevelingen hoe
de progressie van de ziekte te helpen beheersen, deze stevig te
ondersteunen door de wetenschap, met inbegrip van zowel empirische
gegevens als het kritisch rationeel redeneren. Ik denk dat men kan
zeggen dat vele jaren van geologisch onderzoek deze wetenschappelijke
kernbenadering hebben ingeprent dus zit u er misschien niet volledig
naast met uw bewering dat de bron van mijn MS-"wijsheid" mijn geologisch
onderzoek is.
Ik dacht dat het nuttig zou kunnen zijn als ik aangeef over welke drie
belangrijke wetenschappelijke kwesties die besluitvorming over de
behandeling van MS overheersen wij fors van mening verschillen. Deze
kwesties zijn CCSVI, vitamine D en de CRAB-medicijnen. Deze verschillen
tonen aan hoe wij beduidend variëren als het over het beoefenen van
wetenschap en over het gebruiken van wetenschap om handelingen te leiden
gaat. Hierna zal ik afsluiten met een paar mogelijkheden waarom
dergelijke verschillen tussen ons bestaan, ondanks het feit wij allebei
claimen wetenschappers te zijn die MS willen begrijpen om ons in staat
te stellen aanbevelingen te doen hoe het te behandelen.
CCSVI
Het eerste onderwerp is CCSVI wat de MS-gemeenschap blijft verdelen. Als
wetenschapper probeer ik bij te blijven in de literatuur maar het was
niet eerder dan juli 2009 dat ik op het werk van dr. Zamboni stuitte, 4
maanden nadat hij zijn keerpuntdocument over CCSVI had gepubliceerd. Na
het lezen van dat paper las ik onmiddellijk alle beschikbare papers over
CCSVI, evenals over belangrijke eerdere verwijzingen naar vasculaire
kwesties in MS. Zodra ik mijn literatuuronderzoek had voltooid, waarbij
ik zorgvuldig 3 keer de papers van Zamboni doorgenomen heb, was het
duidelijk dat de beperkte aderlijke afvoer zeer waarschijnlijk een
belangrijke factor in MS was of dat dr. Zamboni en zijn vennoten
incompetent of frauduleus waren. Er was feitelijk geen middenweg gegeven
de duidelijke robuustheid van het onderzoek van Zamboni.
Een overzicht van de uitgebreide wetenschappelijke bijdragen van dr.
Zamboni en zijn collega's in de loop van de afgelopen 25 jaar sloot om
het even welke twijfel uit over hun onberispelijke wetenschappelijke
geloofsbrieven en hun solide bekwaamheid wanneer het over vasculair
onderzoek gaat. Dus hun indrukwekkende klinische en theoretische studies
over CCSVI gecombineerd met eerdere studies over vasculaire kwesties in
verband met MS en het feit dat CCSVI keurig sommige eerder
onverklaarbare eigenschappen van MS verklaarde (bv. venocentriciteit in
laesies, bijbehorende ijzerophopingen, voortdurende verergering van de
ziekte ondanks de volledige vernietiging van het immuunsysteem), lieten
me geen andere keus dan om de stelling te accepteren dat het zeer
waarschijnlijk was dat CCSVI een belangrijke factor in MS was. Dit
bracht me ertoe om de verspreiding van CCSVI-informatie te
vergemakkelijken en bevorderen en augustus 2009 op te roepen uitgebreid
onderzoek naar CCSVI en MS te doen.
Sinds mijn eerste duik in de CCSVI-literatuur heb ik het CCSVI-onderzoek
nauwgezet gevolgd en heb ontmoetingen gehad met enkele onderzoekers
zelf. Ik werd het meest geïmponeerd door het CCSVI-onderzoek dat gedaan
werd door de Universiteit van Buffalo en hun werk met 500 proefpersonen
heeft de grote samenhang tussen CCSVI en MS krachtig bevestigd. Zo'n
grote samenhang, het aannemelijke biologische mechanisme dat CCSVI met
het ziekteproces van MS verbindt en de vastgestelde aard van de
aderlijke problemen samengaand met CCSVI bepaalt boven elke redelijke
wetenschappelijke twijfel dat CCSVI een rol speelt in het de
ziekteproces van MS.
Ik houd ook de resultaten van CCSVI-behandelingen wereldwijd goed in de
gaten, omdat dergelijke resultaten door hun grote aantallen belangrijke
wetenschappelijke gegevens zijn die niet kunnen worden genegeerd.
Momenteel zijn er minstens 75 centra wereldwijd die CCSVI-behandeling
doen en elke dag worden tussen de 100 en 200 procedures gedaan . Deze
behandelingen behelzen het gebruik van venografie dat de gouden
standaard voor de identificatie van CCSVI is en van de tot dusver
behandelde 12.000+ patiënten heeft meer dan 90% zeker CCSVI gehad.
Voorts zijn er duizenden goed gedocumenteerde gevallen van wezenlijke
verbetering van een verscheidenheid van MS-symptomen na
CCSVI-behandeling.
Als wetenschapper kan ik de gegevens over CCSVI-behandelingen niet
negeren, want dit zou grenzen aan wetenschappelijke
incompetentie/fraude. Samenvattend laten de gepubliceerde
wetenschappelijke gegevens over CCSVI en vele duizenden klinische
procedures waarbij CCSVI vastgesteld en behandeld is geen redelijke
twijfel over het bestaan van CCSVI en de rol ervan in het de
ziekteproces van MS.
Ik zou mijn objectieve, wetenschappelijke evaluatie van CCSVI tegenover
uw emotionele en niet-wetenschappelijke benadering willen zetten. Ik
veronderstel dat de eerste keer dat u aan de wetenschap over CCSVI werd
blootgesteld door de CTV-documentaire was en dat u de papers over dit
onderwerp niet gelezen heeft vóór die uitzending. Uw publieke reactie
naar een groep MS-patiënten dat het werk van Zamboni een hoax was
alvorens u zijn papers had gelezen, openbaart een volledig gebrek aan
wetenschappelijke methode en objectiviteit door u over dit onderwerp.
Voorts onderstreept uw aandringen op het negeren van de resultaten van
vele duizenden CCSVI-procedures ook uw onvermogen om een
onbevooroordeelde, wetenschappelijke benadering te kiezen wanneer het
over CCSVI gaat. Ik zal mogelijke redenen voor zulk tekortschieten later
bespreken.
Het komt erop neer dat u geen tijd met de CCSVI-onderzoekers hebt
doorgebracht, de meeste van de 200+ wetenschappelijke papers niet
gelezen heeft die direct verband houden met het CCSVI-vraagstuk en u
hebt niet de tijd genomen om de resultaten van het reusachtige aantal
CCSVI-procedures die zijn gedaan te evalueren. Geen van uw aanspraken
dat uw commentaren over CCSVI wetenschappelijk zijn, is houdbaar. Dus
als het over CCSVI gaat, hebben mijn commentaren op het onderwerp
eenvoudig veel meer gewicht dan die van u, omdat ik veel meer over het
onderwerp weet dan u en het belangrijkste is dat ik een objectieve,
wetenschappelijke benadering van CCSVI en MS gekozen heb en niet de
emotionele, hoogst vooringenomen benadering die u heeft. Ik kan u
slechts aanmoedigen objectiever en wetenschappelijker te proberen te
zijn als het over CCSVI gaat.
Vitamine D
Het volgende onderwerp is de rol van vitamine D in MS. Toen ik met mijn
studies van de literatuur van MS begon, was mijn hoofddoel
milieufactoren te identificeren die betrokken zijn bij MS. Het leek dat
dit de beste benadering voor het bedenken van potentiële therapie voor
het behandelen van de ziekte zou zijn. Tegen 1999 waren er genoeg
stevige en diverse wetenschappelijke gegevens om erop te wijzen dat er
sprake was van vitamine D tekort in MS. Met dit gegeven pleitte ik voor
het gebruik van vitamine D supplementen zowel als strategie om MS in de
eerste plaats te verhinderen als het te behandelen. Dit was een klassiek
geval van een wetenschappelijk ondersteunde therapie zonder verliezen
(vitamine D is uiterst goedkoop en volledig veilig) en alleen winst in
termen van preventie en behandeling te bereiken. Tegelijkertijd
publiceerde ik ook een kort bericht in de Annals of Neurology over
vitamine D en laesie-vorming (met een aanbeveling voor een supplement
van 4000 IU) en ik stelde op Internet een uitvoerig document over de
wetenschap van vitamine D en MS ter beschikking.
In de loop van de afgelopen 10 jaar zijn er scores van studies over
vitamine D en MS geweest, die wat wij in 1999 wisten, hebben ondersteund
en bevestigd: er is een goede kans dat voldoende vitamine D in veel
gevallen MS zal verhinderen en dat het therapeutische waarde heeft voor
mensen die MS hebben. Ik zou zeggen dat ik minstens 750 papers over
vitamine D waarvan minstens 250 direct over vitamine D en MS gingen,
gelezen heb. Gezien het feit dat mijn wetenschappelijke capaciteiten en
literatuuronderzoek me toestonden om vitamine D te identificeren als een
nuttige therapie voor MS in 1999, rijst de vraag wat uw
wetenschappelijke benadering bereikt heeft voor vitamine D en MS.
U kunt zich misschien herinneren dat wij allebei in november 2006 een
vergadering van de AAN MS Guideline in Boston bijwoonden. Ik gaf een
presentatie over vitamine D en MS en de potentiële waarde van het
ontwikkelen van een richtlijn over het onderwerp. Na mijn bespreking
spotte u over het concept vitamine D voor MS door het alternatieve
geneeskunde te noemen waar geen plaats voor was in de bijeenkomst. Het
was erg duidelijk dat u helemaal niets van de literatuur had gelezen
over vitamine D anders zou u zo'n onverdraaglijke en veelzeggende
verklaring niet afgelegd hebben.
Ik heb ook geconstateerd dat u geen voldoende vitamine D (genoeg om het
25D niveau naar 125-175 nmol/l te verhogen) aan uw MS-patiënten
adviseert en u uw patiënten niet laat weten dat er een redelijke kans is
dat voldoende vitamine D vanaf de geboorte MS zal voorkomen. Het is
duidelijk dat u geen wetenschappelijke benadering hebt gekozen wanneer
het over vitamine D en MS gaat en uw patiëntenzorg bijgevolg in gebreke
is gebleven. Nogmaals kan ik u slechts aanraden dat u wat tijd steekt in
alle vitamine D en MS literatuur en het op een objectieve en uitvoerige
manier te herzien.
CRAB-medicijnen
De CRAB-medicijnen (Copaxone, Rebif, Avonex, Betaferon) is één onderwerp
waar ik zeker van ben dat u er veel van weet gezien uw betrokkenheid bij
klinische proeven en uw zeer sterke en winstgevende financiële banden
met de medicijnbedrijven die deze medicijnen vervaardigen. Ik heb ook
grote belangstelling voor deze medicijnen omdat zij een potentiële
therapie voor mijn zoon kunnen zijn.
Wanneer het over dergelijke medicijnen gaat, is de belangrijkste vraag
of zij al dan niet de progressie van de ziekte beïnvloeden. Als dit het
geval is, dan zouden zij een redelijke therapeutische optie ondanks hun
hoge kosten en ongunstige bijwerkingen zijn. Maar als zij de progressie
niet vertragen, dan zou ik zeggen dat zij misschien slechter zijn dan
alleen maar nutteloos. Dus is de duidelijke wetenschappelijke vraag,
waar wij allebei in geïnteresseerd zijn, of enig CRAB-medicijn de
progressie van MS vertraagt.
Gezien het feit dat u dergelijke medicijnen aan uw nieuw
gediagnosticeerde patiënten voorschrijft en praatjes (vaak voor geld)
houdt waarin u het gebruik van dergelijke medicijnen bepleit, kan ik
slechts veronderstellen dat u er stellig van overtuigd bent dat de
medicijnen de progressie van de ziekte vertragen. Ik ben er niet zeker
van waar u dat geloof op baseert, maar ik veronderstel dat het
hoofdzakelijk gebaseerd is op de klinische proeven waarin het effect van
de medicijnen getest is, waarbij de frequentie van MS-terugvallen en het
aantal nieuwe laesies als proxies (meetbare grootheid die gebruikt kan
worden om andere, niet direct meetbare grootheden te vertegenwoordigen,
red.) voor het aangeven of een bepaald medicijn de progressie
beïnvloedde of niet. U en ik allebei weten dat er geen klinische proeven
zijn geweest die lang genoeg hebben geduurd om direct te bepalen of om
het even welk CRAB-medicijn daadwerkelijk de progressie van MS wel of
niet vertraagt.
Vanuit een wetenschappelijk perspectief was het essentieel om te bepalen
of de frequentie van MS-terugvallen en nieuwe laesievorming correleerden
met de ziekteprogressie van MS en dus geldige proxies vormen voor
klinische proeven. Ik heb de meeste studies gelezen over MS-medicijnen
en ben de laatste jaren onder de indruk geraakt van de studies die
hebben aangetoond dat die twee proxies NIET met de ziekteprogressie
correleren. In feite werd er gevonden dat diegenen met minder
terugvallen sneller en verder achteruit gingen!
Om dit kritieke punt te benadrukken moet ik dr. George Ebers, één van de
eerste MS-onderzoekers in de wereld over dit onderwerp citeren. Dr.
Ebers verklaart dat "Klinische multiple sclerose onderzoeken uniform
zijn geweest in het gebruiken van ongeldige resultatenmaatregelen. Dit
is zo veel voorgekomen dat het moeilijk is om parallellen in de
geneeskunde in het algemeen te vinden. Het is vrij duidelijk uit
natuurhistorische onderzoeken dat de terugvallen zeer weinig tot niets
te maken hebben met de uitkomst op lange termijn. Op dezelfde manier
zijn de MRI-metingen van grote gegevensverzamelingen grondig geëvalueerd
en ook die vormen geen voorspelling voor zinvolle resultaten." Dit zijn
conclusies van harde wetenschap en moeten worden geëerbiedigd en
gebruikt als het over maatregelen betreffende de CRAB-medicijnen gaat.
Ik veronderstel dat u de belangrijkste papers hebt gelezen die aantonen
dat het aantal terugvallen en de laesievorming in MS niet kunnen worden
gebruikt om te bepalen of een bepaald medicijn waardevol is om MS te
vertragen. Ik vertrouw erop dat u het ermee eens zult zijn dat wij
momenteel geen goed wetenschappelijk bewijsmateriaal hebben dat de
CRAB-medicijnen MS vertragen. In feite hebben wij nu drie lange termijn
studies die erop wijzen dat de medicijnen MS niet vertragen, omdat de
patiënten die de medicijnen gebruiken op dezelfde EDSS in de zelfde tijd
eindigen als patiënten die de medicijnen niet gebruikten (Boggild et al,
2009; Veugelers et al, 2009; Ebers et al, 2010).
Gezien het bovengenoemde wetenschappelijke bewijsmateriaal en logisch
redeneren, heb ik mijn zoon geadviseerd om geen CRAB-medicijn te
gebruiken en ik adviseer ook anderen om geen CRAB-medicijn te gebruiken
wat geen voordeel oplevert en die ongunstige bijwerkingen zoals
griepsymptomen en pijnlijke reacties op de injectieplaats heeft. Het is
enigszins lastig dat u stelt zelf een wetenschapper te zijn en de eisen
van op bewijsmateriaal gebaseerde geneeskunde te volgen maar medicijnen
blijft voorschrijven waarvoor wij geen betrouwbaar wetenschappelijk
bewijsmateriaal hebben dat zij om het even welk goed doen. In feite
wijzen de huidige gegevens erop dat zij niet werken.
Ik moet George Ebers opnieuw citeren over het probleem dat "het
wijdverspreide omhelzen van dubieuze en slecht bevestigde resultaten
door sommige MS-onderzoekers, vaak in contexten waarin ongehoorde
belangenverstrengeling speelt, de academische geloofwaardigheid
bedreigt, om niet te spreken over de professionele autonomie op lange
termijn." Er is geen twijfel over dat vele neurologen de CRAB-medicijnen
voorschrijven, niet omdat de wetenschap zegt dat ze werken, maar omdat
het financieel voordelig is om dit te doen. Gezien uw "ongehoorde
belangenverstrengeling" wat CRAB-medicijnen betreft en uw
veronachtzaming van de wetenschap betreffende deze medicijnen,
veronderstel ik dat u kunt begrijpen dat u niet geloofwaardig bent over
dit onderwerp.
Samenvatting
Ik heb op drie belangrijke verschillen gewezen tussen ons op diverse
factoren en MS. Ik volg objectief de beschikbare wetenschap die ons
vertelt dat:
- CCSVI heeft een sterke associatie met MS en is zeer waarschijnlijk
een belangrijk stuk van het ziekteproces,
- Vitamine-D deficiëntie is een belangrijke factor in het begin en de
progressie in MS.
- De CRAB-medicijnen hebben geen enkel effect op de ziekteprogressie
in MS.
Deze wetenschappelijk gebaseerde conclusies hebben me tot de volgende
wetenschappelijk gebaseerde aanbevelingen voor iedereen met MS gebracht:
- Laat je testen op CCSVI, indien nodig, laat je behandelen.
- Neem een voldoende vitamine D supplement en zorg ervoor dat elke
eerste graadverwant ook zo'n supplement neemt.
- Gebruik om het even welk CRAB-medicijn niet.
Daarentegen negeert u veel van de huidige wetenschap en eerder op basis
van blind vertrouwen dan wetenschappelijke analyse vertelt u uw
patiënten:
- CCSVI bestaat niet en de personen met MS die potentiële waarde in
CCSVI-behandeling zien, zijn dolgedraaide cultusleden.
- Een vitamine D supplement vertegenwoordigt alternatieve geneeskunde
en heeft geen plaats in de behandeling of de preventie van MS.
- De CRAB-medicijnen zijn van waarde en zouden door personen met RRMS
moeten worden gebruikt.
Tot slot blijft de kwestie waarom ik een onbevooroordeelde
wetenschappelijke weg heb gekozen terwijl u in de tegenovergestelde
richting bent gegaan. Mijn enige hypothese om dit te verklaren is dat uw
financiële banden met de medicijnfabrikanten u een vooroordeel tegen om
het even welke niet-medicinale therapie zoals voldoende vitamine D en
CCSVI-behandeling opgeleverd heeft en u blind bent voor de robuuste
gegevens die aantonen dat de medicijnen de progressie van MS niet
vertragen. Anderzijds heb ik met mijn zoon die MS heeft alles te
verliezen en niets te winnen als ik er niet voor zorg dat ik zorgvuldig
alle wetenschappelijke hypothesen voor MS op een strenge en
onbevooroordeelde manier onderzoek. Daarbij komt misschien ook het feit
dat ik opgeleid ben tot wetenschapper (PhD), terwijl u een medische
opleiding heeft gehad (arts) als het op het grote verschil in onze
toepassing van wetenschap voor het helpen van personen met MS gaat.
Ik hoop dit uw vraag beantwoordt waarom mensen met MS eerder vertrouwen
op wat ik over diverse voorgestelde MS- therapieën zeg dan zij op u
vertrouwen. Zij herkennen het verschil tussen een objectieve,
wetenschappelijk gebaseerde analyse en een onwetenschappelijk advies uit
eigenbelang elke keer weer.
Ashton Embry
Bron: Embry Letter to Freedman Dec 2010 (pdf)
Vertaald door CCSVI.nl
|